Een van de dingen die de oorlogsbrieven van de familie Spaanderman zo interessant maken, is het contrast tussen de leefomstandigheden van de familieleden in de Randstad en die in Friesland.
Ja, Friesland, het ‘land van kaas en boter’, zoals Loek treffend schrijft aan een aldaar ondergedoken vriend. Er is niet veel te eten, maar het is er wel, en de Frieslandse familie probeert met man en macht voedselpakketten naar de Randstad te krijgen. Via pakketpost is vrijwel onmogelijk, want natuurlijk worden pakjes eten aan de lopende band door de ‘Duitschers’ onderschept. Per boot lukt een paar keer, totdat in januari het IJsselmeer dichtvriest.
Dus wat doe je dan? Zelf halen, op de fiets. Oom Paul deed dat bijvoorbeeld vanuit Amsterdam, eind december 1944:
Dus heb ik mijn fiets in elkaar laten zetten en ben Zaterdagsmorgens om 8 uur vertrokken via afsluitdijk en was om kwart over 4 in Harlingen, na een voorspoedige reis, hoewel geheel tegenwind. Maar ik kwam goed over en onvermoeid.
Het is een tocht van 128 km (zie Google Maps), maar je moet toch iets als je honger hebt. Eten vindt oom Paul in Harlingen gelukkig genoeg.
Het is daar in Harlingen wat het eten betreft nog een eldorado, maar het kolenvraagstuk is ook daar precair zoodat de heele familie behalve thuis reeds aan de centrale keuken zit.
Ook in Friesland worden gas en licht afgesloten, en na verloop van tijd zijn alle ‘leegstaande huizen, boomen, hekken en schuttingen’ al gesloopt om in de kachels op te branden.
De Duitsers zijn ook in Friesland meedogenloos: voor zover de mannen zich niet weten te verstoppen, worden ze meegenomen om te werken in Drenthe. Oma Spaanderman woont aan de haven in Harlingen en ziet dag in, dag uit groepen gevangenen uit Noord-Holland en van Texel langskomen. Het leed van die mensen, die moeten lopen naar Leeuwarden om dan uiteindelijk in Drenthe te gaan werken voor de Duitsers, valt haar zwaar. Oom Jan is een van de ongelukkigen. Gelukkig weet hij te ontsnappen. Maar daarover later meer.